53. Gewoon ‘zijn’
Dag 11
P en ik gaan nog eens naar de massage, gewoon, omdat het kan. En omdat onze lichamen ook hard gewerkt hebben de afgelopen twee dagen.
We gaan naar een taekwondoshow, leuk om een keer te zien maar ook een beetje een tourist trap. Nadien is er afgesproken met een relatief grote groep om samen te eten. Ik voel dat ik een beetje verdwijn als het daarover gaat. Ik besluit niet mee te gaan, ik heb geen zin in (te) veel mensen. Ik spreek af met S, DM, H en I. Als we zo samen zitten, voel ik dat M ontbreekt. Er is veel contact en ze voelt nabij, niet in het minst omdat ze altijd wakker lijkt te zijn als ik iets stuur, maar even samen soju drinken in Seoul zou ook wel heel tof zijn.
We zitten in Myeongdong, supertoeristisch en druk maar ik houd ook van de ambiance en levendigheid. Hier kan ik elke avond ronddwalen.
De kinderen zijn terug van scoutsweekend. Ik blijf op om te horen hoe het geweest is. Ilja vond het tot nu toe echt niet leuk en we vreesden dat hij nog verdrietiger zou zijn nu ik weg ben. Maar kijk, hij komt heel enthousiast terug en zegt zelfs dat hij mee op kamp gaat. Ik mis hen. Ik ben graag in Korea, ik voel me gelukkig hier, en mijn lijf ook maar datzelfde lijf begint er naar te verlangen om mijn kinderen terug te voelen en te ruiken.
Het voelt alsof we hier al lang zijn. Het kappersbezoek en de lunch van de eerste dag lijken al een heel stuk achter ons te liggen. Nog vier dagen en dan gaan we weer terug. Ik voel geen paniek dit keer. Wel een licht gevoel van weemoed en spijt, van nog (in de bubbel) te willen blijven. Ik voel het harder dan in april maar (veel) minder dan de twee (groeps)reizen ervoor.
Nog drie dagen ga ik genieten, van het gewoon hier zijn, van alles wat er is, the good, maar ook the bad and the ugly.
Dag 12
Een wandeling langs de stadsmuur staat al langer op mijn lijstje. Ik neem de metro met P geheel volgens de instructies van het wereldwijde web. We besluiten om daarna een taxi te nemen om boven te geraken zodat we niet al uitgeput zijn voordat we van start kunnen gaan. De taxichauffeur die we aanhouden zegt iets van ‘overkant’ en wij vinden hem sympathiek omdat hij ons adviseert een taxi aan de overkant te nemen en ons een omweg bespaart. Éenmaal we in een andere taxi rijden, merk ik al snel dat we een heel andere kant opgaan. Als we volgens de chauffeur gearriveerd zijn, laat ik nogmaals onze bestemming zien. Hij schatert en klapt in zijn handen van pret (wat redelijk uitzonderlijk is, want hard lachen in Korea is not done). Hij brengt ons terug naar waar we ingestapt zijn. De eerste taxichauffeur bedoelde dat de locatie die we zochten aan de overkant was, niet dat we een taxi moesten nemen aan de overkant… Na een uur en 10 000 won (wat niet veel geld is) lichter moeten we alsnog de trap op, die uiteindelijk enorm mee blijkt te vallen. Het was allemaal zeer de moeite, de herfstkleuren zijn prachtig en we lopen op en naast hele oude Koreaanse geschiedenis. Het is weer een heel andere manier om deel uit te maken van deze stad, weer een laagje dat we konden aanboren.
Na een uitgebalanceerde maaltijd van fried chicken en frietjes offer ik me graag op om mee te gaan met iemand die nog naar de noraebang wil.
We kaarten nog na met wijn in het hotel. In deze nachtelijke gesprekken is de pijn van ons allemaal voelbaar. Van de vijf mensen aan tafel die gevonden hebben, zijn er drie waarvan hun moeder geen contact wil. Herenigingen zijn altijd complex, adoptie wordt nooit een sprookje, althans niet voor geadopteerden en hun ouders.